-
1 zich splitsen
v. divide, segregate -
2 zich splitsen
ayrılmak -
3 splitsen
1 [verdelen] diviser2 [atoomfysica] fissionner♦voorbeelden:iets in onderdelen splitsen • diviser qc. en élémentsII 〈wederkerend werkwoord; zich splitsen〉1 [uiteengaan, scheiden] se diviser♦voorbeelden:het congres splitste zich in secties • le congrès s'est scindé en sections -
4 splitsen
2 [met betrekking tot touwen, kabels] splice3 [scheikunde] separate, split up♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich splitsen〉♦voorbeelden: -
5 rasklati se
zich splitsen -
6 branch off
zich vertakken/splitsen, aftakkenbranch offzich splitsen, afbuigen -
7 auseinander
auseinander1 uit elkaar, uiteen ⇒ van elkaar (verwijderd)♦voorbeelden:1 auseinander brechen • uiteenvallen, uit elkaar vallenetwas auseinander brechen • iets in stukken breken〈 informeel〉 etwas auseinander bringen • iets van elkaar losmaken, scheidenetwas auseinander falten • iets uiteen-, openvouwensich auseinander falten • zich splitsen, uiteengaandie Gruppe ging auseinander • de groep ging uiteen, nam afscheidhier gehen unsere Wege auseinander • hier splitsen zich onze wegen〈 informeel〉 das Sofa geht auseinander • de sofa valt uit elkaar, gaat stukder Vorhang geht auseinander • het gordijn gaat open〈 informeel〉 die beiden sind auseinander (gegangen, gelaufen) • die twee zijn uit elkaar (gegaan), uiteen, van elkaar afdie Meinungen gehen stark auseinander • de meningen lopen sterk uiteeneine auseinander klaffende Wunde • een gapende wondihre Standpunkte klaffen weit auseinander • er gaapt een diepe kloof tussen hun standpunten, hun standpunten lopen sterk uiteendie Farbe ist auseinander gelaufen • de verf is uitgelopensich (mit jemandem) auseinander leben • (van iemand) vervreemdenetwas auseinander machen • 〈 (a) informeel〉iets uit elkaar nemen, demonteren; (b) iets open-, uiteenvouwen, openspreidendie Beine auseinander machen, spreizen • de benen spreidenetwas auseinander reißen • iets stuk-, kapotscheuren, iets aan flarden scheureneine Familie auseinander reißen • een gezin uiteenrukkenetwas auseinander rollen • iets uit(een)rollen, openrollen, -spreideneine Karte auseinander rollen • een kaart openrollensich auseinander rollen • zich uiteenrolleneinen Ausdruck auseinander schreiben • een uitdrukking los, in twee woorden schrijvenjemandem etwas auseinander setzen • iemand iets uiteenzetten, uitleggen, verklarensich (mit jemandem) auseinander setzen • (a) besprekingen voeren, van gedachten wisselen (met iemand); (b) (met iemand) in nadere discussie treden • 〈 (c) juridisch〉 (met iemand) tot een vergelijk komensich mit einer Sache auseinander setzen • zich intensief, kritisch met iets bezighoudenauseinander sprengen • 〈 figuurlijk〉uiteenvliegen, -stuivenetwas auseinander sprengen • iets doen uiteenspatten, opblazenDemonstranten auseinander sprengen • betogers uiteenjagen, -drijvenauseinander strebende Ansichten • uiteenlopende, van elkaar afwijkende meningenauseinander strebende Linien • divergerende, uiteenlopende lijnenauseinander strebende Wege • uiteenlopende wegenauseinander ziehen • uiteengaanetwas auseinander ziehen • iets uitrekken, opentrekkensich auseinander ziehen • (beginnen te) rekken, langer wordendie Spitzengruppe zieht sich auseinander • er vallen gaten in de kopgroep -
8 branch
n. tak; filiaal--------v. zich vertakkenbranch1[ bra:ntsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 tak ⇒ filiaal, bijkantoor, plaatselijke afdeling————————branch2〈 werkwoord〉1 zich vertakken ⇒ zich splitsen, aftakken♦voorbeelden:branch off • zich splitsen, afbuigenthey branched off there • ze zijn daar afgeslagen -
9 bifurcate
v. (zich) splitsenbifurcate11 gevorkt ⇒ gaffelvormig, met vertakking————————bifurcate2〈werkwoord; zelfstandig naamwoord: bifurcation〉1 zich splitsen ⇒ zich verdelen/vertakken in twee delen♦voorbeelden: -
10 diviser
diviser [dieviezee]1 delen ⇒ ver-, in-, opdelen♦voorbeelden:diviser une tâche entre plusieurs personnes • een taak verdelen over verschillende mensendiviser pour régner • verdeel en heers1 zich verdelen ⇒ verdeeld worden, ingedeeld worden, zich splitsen1. v1) delen, verdelen, indelen2. se diviservzich verdelen, zich splitsen -
11 spalten
-
12 éclater
éclater [eeklaatee]2 losbarsten ⇒ uitbarsten, uitbreken3 uiteenvallen ⇒ opgedeeld worden, zich splitsen4 duidelijk zichtbaar worden, zijn♦voorbeelden:2 sa colère éclata • hij, zij ontstak in woedela Marseillaise éclata • plotseling weerklonk de Marseillaisela salle éclata (en applaudissements) • het applaus barstte los in de zaal4 la joie éclata sur son visage • de vreugde straalde van zijn, haar gezicht afII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v1) (uit elkaar) barsten, ontploffen2) klappen [band]3) losbarsten4) uiteenvallen, zich splitsen -
13 aufspalten
aufspalten1 zich splitsen ⇒ gesplitst, verdeeld worden -
14 teilen
teilenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemandes Freude, Glück teilen • in iemands vreugde, geluk delenmit geteilten Gefühlen • met gemengde gevoelensgeteilter Meinung sein • van mening verschillenin Gruppen teilen • in groepen in-, verdelenetwas unter den Kindern teilen • iets onder de kinderen verdelen2 zich splitsen ⇒ zich delen, zich vertakken3 uit elkaar gaan, uiteengaan ⇒ opengaan, openschuiven♦voorbeelden:sich in den Gewinn teilen • de winst (onder elkaar) delen -
15 fork
n. vork--------v. verdelen, fragmenteren; graven met een hooivork; opvorkenfork1[ fo:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 tweesprong ⇒ splitsing, vertakking♦voorbeelden:————————fork21 zich vertakken ⇒ zich splitsen, uiteengaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen/tillen met een vork ⇒ opprikken/opsteken met een vork -
16 sunder
n. scheiding; afscheiding--------v. (vaneen)scheiden, vaneen scheurensunder1♦voorbeelden:¶ in sunder • in stukken, uit/van elkaar————————sunder21 (zich) (af)scheiden ⇒ (zich) splitsen, verdelen -
17 dissoudre
dissoudre [diesoedr]2 zich oplossen ⇒ zich splitsen, uiteenvallen1. v1) oplossen [zout, etc.]2) ontbinden2. se dissoudrevoplossen, uiteenvallen -
18 auseinander laufen
-
19 gabeln
gabeln -
20 colorful spectrum
kleurrijk beeld (een strook van kleuren die zich splitsen in een lichtstraal)
Страницы
- 1
- 2